Jona krijgt een bijzondere opdracht. Hij moet niet spreken tot Israël zoals hij eerder heeft gedaan (2 Kon. 14:25), maar hij moet spreken in de hoofdstad van de volksvijand van Israël, Assyrië. In de grote stad Ninevé. Hij moet de straf van God over de zonde aankondigen. Hoewel hij het tot de Ninevieten niet zegt, weet hij heel goed dat God barmhartig is. Hij weet dat er daarom zegen is te verwachten indien zij in een weg van berouw en bekering de Heere zullen gaan zoeken. Opvallend is het laatste deel van dit bijbelboek. Jona’s ergernis over Gods genade voor de volken (Jona 4:2) is het opvallende slot van het boek Jona en niet zijn verwondering over de zegen die op zijn prediking rusten mag. De slotzin van Jona’s profetie is de aangrijpende vraag van een God Die barmhartig en genadig ook naar heidenen omziet: ‘Zou Ik die grote stad Ninevé niet verschonen?’ (Jona 4:11).

In het boek Jona wordt de lijn van de prediking in het Nieuwe Testament al wat zichtbaar (vanuit Israël tot de heidenen gaan). Toch moeten we Jona niet op één lijn stellen met de apostelen die op Christus’ woord de wereld ingaan (Matth. 28:19). Jona ontvangt niet de opdracht om in Ninevé een gemeente te stichten. Het is niet zijn taak om Ninevieten die zich bekeren te besnijden. De bekering van de Ninevieten lijkt ook meer een uiterlijk breken met de zonde in te houden dan een vluchten tot God (Jona 3:10). Aan de andere kant moeten we niet te oppervlakkig oordelen over deze bekering. Het is een wonder dat heidenen horen naar een profeet uit een vijandig land. Hierin zijn ze zelfs een voorbeeld voor de Joden die weigeren om Christus’ woorden te horen en te doen (Luk. 11:32).

In de profetieën van Jesaja vinden we vier liederen van de Knecht des Heeren. Ze zijn te vinden in Jesaja 42:1-9, 49:1-7, 50:4-11 en 52:13-53:12. Op andere plaatsen in Jesaja wordt het volk Israël soms aangeduid als de knecht van de Heere (Jes. 41:8). Toch is het duidelijk dat met de Knecht des Heeren hier zo heerlijk en duidelijk gesproken wordt over Christus: over Zijn leven en werk ten goede van Zijn Kerk wereldwijd.

Het is opvallend dat tot tweemaal toe Christus het Licht der heidenen wordt genoemd (Jes. 42:6 en 49:6). De heidenen zullen niet alleen zien hoe dit Licht in Israël gaat stralen, maar ze zullen mee gaan maken hoe ook zij erin mogen delen. Als Simeon honderden jaren later de Heere Jezus als baby in zijn armen houdt, verwijst hij zingend naar dit gedeelte: ‘Een Licht tot verlichting der heidenen, en tot heerlijkheid van Uw volk Israël’ (Luk. 2:32). Jood én heiden die beiden in de duisternis van de zonde leven, zullen beiden delen in het heerlijke Licht van Gods genade. En dat om Jezus’ wil: ‘En komende, heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u, die verre waart (de heidenen) en dien, die nabij waren (de Joden)’ (Ef. 2:17). Samen worden ze gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen (Ef. 2:20).

Tekst: Just van Toor
Verschenen in Paulus 333 – januari 2013

Andere artikelen in deze serie

1. Zending in Genesis

2. Zending in de Psalmen

4. Zending in de evangeliën

5. Zending in Handelingen

6. Zending in de apostolische brieven

7. Zending in Openbaring